Uitkomsten onderzoek DSP: De VIR in beeld

23 november 2021

Het verdiepend onderzoek dat DSP uitvoerde naar het doelbereik en de mogelijkheden voor doorontwikkeling en alternatieven van de verwijsindex risicojongeren is inmiddels afgerond. Het onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van VWS en de VNG is 22 november j.l.  met een reactie van VWS aangeboden aan de tweede kamer. In dit bericht geven we enkele uitkomsten op hoofdlijnen.

Ja er is sprake van doelbereik, maar niet in alle gevallen en zeker niet overal

De verwijsindex risicojongeren heeft als doel te komen tot vroegtijdige signalering, informatie-uitwisseling en tijdige hulp, zorg of bijsturing. Uit het onderzoek blijkt dat deze doelen in zekere mate worden bereikt –  maar niet overal. In 2020 zijn ruim 630.000 matches gemaakt, waarmee jeugdigen vroegtijdig zijn gesignaleerd. Naar schatting 60% van de matchsignalen is opgevolgd: professionals zochten contact met de andere professionals en daarmee vond informatie-uitwisseling plaats. Een deel van deze matches leidt tot meer inzicht, vroegtijdig afstemmen en bijstellen van hulpplannen. Soms ook heeft al afstemming plaatsgevonden, bijvoorbeeld omdat professionals al van elkaars betrokkenheid wisten. Ook blijkt dat het doelbereik hoger ligt in de gebieden waar aandacht wordt besteed aan een goed functioneren van de VIR dan in gebieden waarin dat niet gebeurt. Dat betekent dat er ruimte is voor vergroting van doelbereik. Dat heeft alles te maken met draagvlak en gebruik.

Gebruik en draagvlak; grote verschillen in het land

Hoewel iedereen achter de doelen van de verwijsindex staat, is het gebruik van het systeem niet overal en voor iedereen vanzelfsprekend. Dat geldt eigenlijk al vanaf het moment dat de verwijsindex in 2010 werd geïntroduceerd. We zien ook nu grote verschillen tussen gemeenten, convenantgebieden, leveranciers, organisaties en professionals in het draagvlak voor de verwijsindex, en de mate waarin meldingen worden gemaakt en de verwijsindex wordt gebruikt. Er is anno 2021 dan ook geen sprake van de beoogde landelijke dekking: er zijn 25 van de 65 regionale convenantgebieden -en daarmee circa 100 gemeenten- van waaruit recent geen meldingen in de landelijke database zijn opgenomen. Dit aantal meldingen hangt sterk samen met de leveranciers die de aansluiting met de landelijke verwijsindex realiseren (de meldingen gemaakt in 2020 zijn afkomstig uit twee van de vier leveranciers waaronder Multisignaal).

Maar is de verwijsindex nog wel nodig nu ook wordt gewerkt met de lokale (wijk)teams en de meldcode?

De onderzoekers concluderen dat er op dit moment geen alternatieven zijn die in dezelfde mate de doelen van de verwijsindex nastreven. Lokale overlegstructuren en lokale (wijk)teams vormen een beperkt alternatief voor de verwijsindex, waarmee in beperkte mate op lokaal niveau vroegsignalering (met name door de inzet van de lokale (wijk)teams ) en informatie-uitwisseling (met name door overleggen) wordt bereikt. In vergelijking met de verwijsindex is er een beperkte overkoepelende functie waardoor er beperkter bovenlokale of bovenregionale vroegsignalering en informatie-uitwisseling kan plaatsvinden. Daarnaast is ook de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling beschouwd. Deze richt zich op signalering en informatie-uitwisseling over vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling (waar de VIR zich richt op risicosignalen) voor de doelgroep van 0-100 jaar (waar de VIR zich richt op de doelgroep van 0-23 jaar). Het gebruik van de verwijsindex is opgenomen in de meldcode. Een belangrijke constatering is dat zowel de overlegstructuren als de meldcode aanvullend zijn op de verwijsindex. Er is geen sprake van een of-of situatie waarbij door een gemeente of organisatie moet worden gekozen voor een overlegstructuur of de VIR respectievelijk de meldcode of de VIR.

Hoe nu verder

De onderzoekers komen tot de aanbeveling in te zetten op doorontwikkeling van de VIR, mits deze doorontwikkeling ziet op het aanpakken van al eerder geconstateerde knelpunten, waaronder uniformering van gebruik, het bevorderen van participatie van organisaties en professionals in vooral nulde- en eerste lijn, en het versterken van de positie van jeugdigen en ouders. Dat vraagt ook om het maken van keuzes over de wijze waarop de doorontwikkeling gaat plaatsvinden. Aan de uitvoering daarvan moet ook prioriteit worden gegeven. De onduidelijkheid rondom de verwijsindex voor professionals, organisaties en gemeenten, maar vooral ook voor jeugdigen en ouders, dient niet langer te duren.

Meer weten? Neem contact op met de onderzoekers van DSP-groep (mabraham@dsp-groep.nl). Het rapport is hier te downloaden.